moeders en minnaars

Wednesday, August 31, 2005

Woensdag 31 augustus 2005

Ik had vandaag een goed gesprek met God. Ja, u weet wel, die Ene. Het evenbeeld van de mens. Natuurlijk was het een dénkbeeldig gesprek. Ik weet heus wel dat die onzichtbare stem in mijn hoofd een verzinsel van mijzelf was. Maar misschien ook niet, wie zal het zeggen?
Enfin, ‘Was will das Weib?’ klonk een doordringende stem door de coupé terwijl de trein stapvoets door de weilanden pufte. Druk telefonerend hun vertraging door te bellen, keek niemand van de overige treinreizigers op of om. Ik was klaarblijkelijk de enige die het hoorde.
‘Pardon,’ zei ik, wat om mij heenkijkend waar die stem vandaan kwam, ‘heeft U het tegen mij?’
‘Ja,’ zei God, ‘wat wíl jij nu eigenlijk?’ en Hij nam plaats op de lege stoel naast mij. ‘Elke keer als Ik aanbied je even te dragen, stuur je Me weg. Dan zeg je, ik loop toch nog, ik kom toch vooruit, gaat heen naar waar U harder nodig bent. Maar als Ik dat dan doe, loop je vervolgens te vloeken en te tieren dat jij je zo verlaten voelt.’
‘Vindt U dat erg, dat ik vloek?’ vroeg ik enigszins geschrokken.
‘Dat vloeken stoort Mij niet, Ik vloek zelf ook wel eens. Ik heb er wel een hekel aan, voorzover Ik ergens een hekel aan heb, als mensen die niet in Mij geloven, vloeken. Wat heb Ik er mee te maken, vraag Ik Mijzelf dan af? Maar als Ik Mijn hoofd tegen een keukenkastje stoot, dan zeg Ik echt geen verdulleme hoor. Ik zit meer in over dat verlaten voelen van jou.’
‘Voelt U zich dan nooit verlaten?’
‘Nee’ zei God. ‘Dat kan ook niet want Ik ben de Verlatenheid Zelve.’
‘U bent de Verlatenheid Zelve?’ vroeg ik verbaasd. ‘Ik geloof niet dat ik dat snap. Ik dacht altijd dat U de Geborgenheid Zelve was, althans dat is mij verteld.’
‘Jij snapt het niet, omdat je niet goed luistert.’
‘Dat zei Barbie gisteren ook al tegen mij.’
God keek mij streng aan. ‘Houd op met overal een grapje van te maken, Ik vertel je iets belangrijks. Ik zei: Ik ben de Verlatenheid Zelve. Zeg Mij na.’
‘Ik ben de verlatenheid zelve.’
‘Snap je het nu?’ vroeg God.
Ik knikte. ‘Ja, ik denk het wel.’
Mooiste moment van de dag: Ons buurmeisje van één en een half en een kwart schoof weer aan. Ze vroeg niet eens meer of ze mee mocht eten maar pakte een hand rijst van het bord van mijn jongste jongen. Toen ging ze zitten om, zoals ze zelf zei, even naar hem te kijken. Daarna gaven mijn jongens de planten - die erbij stonden als dorre akkers hunkerend naar regen - en met haar hulp, de keukenvloer water. En ik dacht nog wat na over mijn gesprek met God, die was opgestaan met de woorden: ‘Dan laat Ik je nu weer alleen want jij wilt altijd graag voelen wat je denkt, toch?’

6 Comments:

  • At 3:48 PM, Anonymous Anonymous said…

    Ooit zei eens een vaderlandse letterkundige: de nederlandse roman gaat mank aan straatrumoer.
    Ik vind oprecht dat je goed kunt schrijven maar navelstaren maakt je ongelukkig en boeit geen 180 dagen.
    Zoek op straat, vindt je personages, bedenk een stormachtig verhaal met een sterke plot en een strakke structuur.
    Die ouwe zeikerd van een Hermans zei het ooit eens: In een goede roman mag geen mus van het dak vallen zonder dat het betekenis heeft. Ergo: omhoog die blik en maak er wat van.

     
  • At 11:30 AM, Anonymous Anonymous said…

    een weblog is geen roman (alhoewel ik je roman waarschijnlijk in 1 ruk uit zou lezen)Je roept op tot reageren, maar zodra ik dat wil doen, raak ik verstrikt in mijn eigen gedachten. Ik kan me goed voorstellen dat je al die wijze raad van mensen die je woorden lezen soms beu bent. Meid laat gaan, blijf lekker "navelstaren" totdat je je navel beu bent...en dat moment komt vanzelf! (nu doe ik het ook...sorry)E.

     
  • At 12:33 PM, Anonymous Anonymous said…

    Ook al begrijp ik de inhoud van je woorden niet altijd, ik kan wel iets moois tussen de woorden horen en ik hoor 'contact'. Vet cool zoals mijn jongens dat zouden zeggen !
    Ik draag een schelp van het strand aan een touwtje om mijn nek (ook van m'n boys) om goed te blijven luisteren. En hoe gek ook, soms maak ik meer contact met vreemden dan met bekenden. Net als jij ? Mooi eigenlijk hè ? Iemand zei eens dat echte gastvrijheid gemeten wordt aan de mate van openheid die je aan vreemden geeft.
    Dus.......... bedankt voor je gastvrijheid en de lieve woorden van vorige keer. Kees.

     
  • At 2:01 PM, Blogger Nicoline said…

    @ Kees
    You’re welcome.

    @ E.
    Zeg vooral geen sorry. Ik ben je juist dankbaar want de anonieme commentator - die niet meer terug zal keren maar zo vriendelijk was om de moeite te nemen het hoe en waarom daarvan uit te leggen, hoe belangrijk kan je jezelf vinden - was er inderdaad weer zo eentje waarvan ik dacht: Hoezo maak je eerst een compliment en ga je vervolgens vertellen wat er allemaal niet goed is en wat ik volgens jou anders zou moeten doen? Het zal wel uit een goed hart komen, maar toch.
    Wel knap dat hij het 144 dagen heeft vol gehouden, persoonlijk leg ik boeken die mij niet boeien veel eerder aan de kant. Maar inderdaad, dit is geen roman.
    Virginia Woolf said: ‘A woman must have money and a room of her own if she is to write fiction.’ Vooralsnog zijn alle mussen die bij mij van het dak vallen gewoon dood. Hoe zielig ik dat ook mag vinden.

     
  • At 4:23 PM, Blogger Nicoline said…

    Ik heb trouwens iets voor je Kees. Het is een kinderverhaal dat ik graag had willen nalaten. Tot op heden vond geen uitgever het goed genoeg. Maar misschien dat jij er wel van geniet.

    DE SCHELP EN DE JONKVROUWE

    Melchior is boos.
    Omdat zijn handen niet doen wat zijn hoofd wil.
    Zijn hoofd wil een kasteel maken met drie-emmers-hoge torens van zand en ophaalbruggen van schelpen. Met slotgrachten gevuld met zeewater en ridders met ijscostokjes als zwaarden.
    Misschien zelfs een jonkvrouwe met een sluier van zeewier.
    Maar zijn handen maken er een potje van.
    En de zee die steeds heen en weer wast, helpt ook niet mee.
    Melchior pakt zijn kasteel op en gooit het in het water. De ridders erachteraan.
    ‘Luister,’ fluistert de zee terwijl ze Melchior bedankt voor zijn bouwwerk. ‘Luister naar mijn geheim.’
    Aan zijn voeten ligt, tussen een heleboel kleintjes, een grote schelp.
    Melchior heeft geen zin om te luisteren. Hij is boos en de schelpen moeten kapot. Maar de kleintjes doen al zo’n pijn aan zijn voeten, dat hij de grote niet aandurft.
    Daarom pakt hij de grote schelp op en besluit hem dan maar terug te gooien in zee. Zo ver hij kan, houdt hij de schelp achter zich om met al zijn kracht…
    ‘Luister,’ lispelt het water nog een keer, hem weer een handvol schelpjes toewerpend.
    Ineens krijsen de meeuwen zonder geluid en de windschermen wapperen stil.
    Nu hij de schelp zo dicht bij zijn oor heeft, hoort hij pas goed hoe boos hij eigenlijk is. Hij ziet het zelfs voor zich.
    Hij drukt de schelp helemaal tegen zijn oor.
    Zijn bloed ratelt als ophaalbruggen die snel omhoog gaan en zijn hart klopt als een stelletje driftige ridders. Met gebalde vuisten staan ze voor de poort. En de jonkvrouwe maakt zich haastig uit de voeten.
    Ergens, heel ver vandaan klinkt mama’s stem, ‘Melchior, ik heb een ijsje voor je. Een ijsje voor je.’
    Dan gebeurt er iets.
    Het razende ruisen van zijn bloed gaat langzaam over in het romige stromen als van een softijsje zoet. En het boze bonken van zijn hart is veranderd in het gespikkelde tikken van de gekleurde bolletjesdip.
    Met de schelp in zijn hand holt Melchior naar mama.
    ‘Hierbinnen zit ik,’ zegt hij terwijl hij naast mama op de handdoek gaat zitten.
    ‘Wat bijzonder,’ zegt mama. ‘Dan moet je hem maar mee naar huis nemen.’
    Samen eten ze hun eten ijsje op.
    Achterop de fiets houdt Melchior de schelp goed vast. Maar mama moet uitwijken voor een brommerjong en door de onverwachte beweging laat hij de schelp vallen.
    Kapot.
    Verschrikt stappen ze af.
    ‘Nu ben ik mijn binnenste kwijt,’ huilt Melchior.
    ‘Nee hoor,’ zegt mama, ‘dat zit hier.’ Ze wijst op zijn hart.
    ‘Zonder schelp lijkt het misschien moeilijker, maar als jij wilt, kun je altijd naar jezelf kijken en luisteren. Stil maar en doe je ogen dicht.’
    Door zijn warme tranen is het ijs gesmolten en de ridders drijven hoestend en proestend in de slotgracht met bolletjesdip in hun haar. Een toren heeft het hoorntje op en de ander staat scheef. Maar achter het kanteel staat de jonkvrouwe. Ze knipoogt en blaast hem een kushand toe.
    Melchior doet zijn ogen open en lacht alweer een beetje.
    ‘Het is een warboeltje in mijn binnenste, mama, maar het is er allemaal nog wel. Hoe wist je dat?’
    Mama glimlacht en haalt haar schouders op. ‘Kom, dan rapen we de stukken schelp op en gaan we naar huis.’
    Terwijl Melchior het laatste stukje in zijn zak steekt, kruipen de ridders op het droge en schikt de jonkvrouwe haar sluier.
    ‘Dat was me een dagje wel,’ zegt ze tegen niemand in het bijzonder.
    ‘Mmm,’ brommen de ridders in koor.
    Eenmaal weer onderweg, haalt Melchior een voor een de stukjes uit zijn zak en bekijkt ze aandachtig.
    ‘Weet je, mama,’ zegt Melchior als ze bijna thuis zijn, ‘eigenlijk ben ik wel blij dat de schelp kapotgevallen is. Anders had ik nooit geweten hoe mooi de binnenkant is.’
    ‘Zo is het,’ zegt mama. ‘En dat is bij jou net zo, bij ons allemaal trouwens.’
    En de ridders met hun zwaarden van ijscostokjes en de jonkvrouwe met haar sluier van zeewier knikken eenstemmig hun hoofden.
    ‘Zo is het.’

     
  • At 4:32 AM, Anonymous Anonymous said…

    Ik vind je gesprekken met Brarbie en God geweldig! Wat een idee om je gedachten zo neer te zetten! Chapeau! Van het gedicht vind ik het eerste deel heel mooi...

     

Post a Comment

<< Home